MARTEN HERMSEN BRASCAMP
1801-1878

Marten Hermsen Brascamp
Geboren Twello 11-10-1801. Molenaar. Werkte eerst op de molen in Wesepe (ca 1824-1833), waarna hij de molen van Gerrit Jan van Enck pachtte (1833-1839, misschien nog langer). Na vanaf ca 1847 op Klein Duur te hebben gewoond, waar hij ook een molen had, kocht hij in 1869 de molen De Jonge Gerrit in Wijhe.
Huwde te Olst 6-9-1833 Maria van Werven, geb 6-1-1806 "de Kolk" te Duur, overl Wijhe 21-12-1891, dv Hendrik van Werven, landbouwer, en Gerritje Logtenberg.
Overl Wijhe 10-1-1878.

Na het overlijden van Jan Willem van Werven en Aleida van Linde verhuisde Marten Hermsen ca 1847 naar "Klein Duur" te Duur. In de schuur achter het huis zaten twee stenen met MHBC/MVW en 1849, waarschijnlijk afkomstig uit het woonhuis, dat in 1932 is afgebrand en daarna weer opgebouwd. De schuur is omstreeks 1988 afgebroken. De beide stenen zijn in 1991 gekocht door achter-achter-kleinzoon Marten Hermsen Brascamp (geb 1950) van de toenmalige bewoner, E.R. Willem Makkink. De stenen zitten nu in de muur van de schuur bij diens woning in Klarenbeek.

Marten Hermsen Brascamp stond bekend als "de vrolijke boer" en kende het wetboek van buiten. Vandaar dat hij ook als de "wettenkenner" te boek stond.

Chronologie. Over Scherpenzeel, Van Werven en Brascamp en hoe in 1869 hun wegen kruisten, door Marten H. Brascamp, juli 2005, 19 pagina's. pdf-file


Uit: Portretten in de IJsselstreek. M.H. Brascamp. 9 juni 2002.

Marten Hermsen Brascamp (1802)
had in de familie de bijnaam 'de
wettenkenner'. Misschien kwam
dat door de volgende
geschiedenis.

Aan de Scherpenzeelseweg - van
de Barlo naar Wijhe - woonde zijn
zwager Hendrik van Werven. Op
een zekere dag in het jaar 1863
plaatste diens buurman Berends
van de 'Rankenberg'een hek over
een gemeenschappelijke uitweg.
Om de vrije doorgang te herstellen
spande Hendrik twee
       rechtzaken aan. Een te
Deventer (15 januari 1868) en
een te Zwolle (11 januari 1869).
In beide gevallen werd Hendrik
in het ongelijk gesteld.
Daarop kwam de zaak voor de
Hoge Raad te Den Haag.
Het verhaal wil dat zwager
Marten Hermsen meereisde
naar Den Haag om te pleiten.
Toen hem de toegang tot de
rechtzaak werd onthouden,
adviseerde hij de advocaat de
rechters te wijzen op artikel 719
van het Burgerlijk Wetboek.

Zilveren theepot met inscriptie: Aan M.H. Brascamp, 10 december 1869.
Op de onderrand staat: Hendrik van Werren - Bn. v Knobelsdorff
van de Gelder. Foto gemaakt in Klarenbeek.

De uitslag laat zich raden.
De Hoge Raad stelde
Hendrik in zijn arrest van 10
december 1869 in het
gelijk.
Als dank schonken Hendrik
en zijn mede-eiser - Baron
van Knobelsdorff van de
Gelder - zijn zwager een
zilveren theepot met
melkkannetje
       Dit is allemaal
gebeurd. Maar zal Marten
Hermsen nu zelf voor de
deur van de Hoge Raad
gestaan hebben?

Aaltje Bakhuis-Brascamp
schijft in 1933: 'Hij ging zelf
naar Den Haag. Maar daar
hij zelf niet mocht pleiten,
gaf hij een briefje met
enkele woorden aan de
advocaat en het proces
was gewonnen.'
Herman Brascamp (ong.
1972) houdt het erop dat hij
de Baron een brief heeft
meegegeven aan de
president van de rechtbank.

Een telefoontje naar de
Hoge Raad (2002) leert
tenslotte dat zaken
doorgaans alleen schriftelijk
worden afgehandeld.
Slechts in uitzonderlijke
gevallen krijgt de eiser de
gelegenheid zijn zaak toe te lichten.

Een beetje sterk verhaal
dus.
      
Vermoedelijke plaats van het hek op de
voormalige grens tussen Olst en Wijhe.





De Rankenberg



De Kolk, de boerderij van Van Werven








Aaltje Bakhuis-Brascamp (1888-1978), ongedateerd. Vermoedelijk ca 1930.
Mijn Grootvader Marten Hermsen Brascamp werd geboren op “het Witteveen” te Twello op 11 Oct 1801. Hij was de zoon van Peter Brascamp en Johanna van Neck. Hij werd knecht op de molen van Lammers, later van Beek in Wesepe. [Deze molen was later van Dieperink en in 1944 dwongen de Duitsers Dieperink de molen in brand te steken.] en later op de molen v. v. Enk in Olst voor de tijd van 6 jaar voor f 500 ’t jaars.
Hij kreeg schik van Maria van Werven een welgestelde boerendochter, maar haar Vader Hendrik van Werven van de Kolk in Duur wilde geen toestemming geven, een mulder was hem te min. Grootvaders bijnaam was “de vrolijke boer”. Hij moet een verstandig en geestig man geweest zijn. Hij bespeelde alle muziek instrumenten, orgel, piano, viool, fluit, piston. Vroeger, ook in mijn jeugd nog, reisden groepen van wel 10 of meer muzikanten uit Duitsland door onze streken. De “bloaspoepen” noemden we ze. Kwamen ze in Olst of omgeving, dan gingen ze altijd bij Grootvader overnachten in ’t hooi. Eerst werd door Grootmoeder een stevig maal voor hun gekookt en daarna was er concert in de grote keuken van Klein Duur waarop Grootvader woonde. Grootvader zat boven op de tafel en had ’t grootste plezier. De heele buurt kwam luisteren.
Grootvader was molenaar van beroep, op de molen aan de Dijk te Olst, de zuidelijkste molen. Hij kreeg schik van Maria van Werven wonende op de “Kolk” bij Scherpenzeel en de Barlo. Zij was de dochter van Hendrik van Werven en Gerritje Logtenberg. Zij was erg knap en haar Vader was zeer welgesteld. Hij voelde er niets voor om haar te laten trouwen met een mulder, en wou eerst geen toetstemming geven. Maar ze bleven elkander trouw en de liefde had hier ’t laatste woord en het kwam toch tot een zeer gelukkig huwelijk.
Maar ’t was de statige boer de oude van Werven altijd een doorn in ’t oog, dat zijn dochter maar met een mulder getrouwd was, en hij bood Grootvader een boerenplaats aan als hij maar boer wilde worden. Dat leek Grootvader toch te mooi om het niet aan te nemen en zoo werd hij boer op “Klein Duur”. Toch trok Grootvaders hart naar het mulderleven en hij liet op de deel van Klein Duur een kleine molen maken, zoodat hij nog zijn eigen koren maalde.
Mijn Vader was de oudste zoon en werd spekslager op de Hekkenkamp in Duur en jaren lang was ik voor de Duursnookers Aaltien van de Spekslaeger. Mijn vader kreeg prompt de bijnaam van Jan Spek. De broer van mijn Vader Hendrik werd boer op Klein Duur, was ook muzikaal en werd oprichter van ’t muziekgezelschap “Apollo”. Hij had een stug karakter, had groote zwarte bakkebaarden en zijn bijnaam was “de zwarte boer”. Grootvaders jongste zoon Engelbert werd mulder op “de jonge Gerrit” in Wijhe, de molen bij het station. Grootvader en Grootmoeder gingen ook bij de molen wonen.
Grootvader kende het wetboek geheel van buiten. Van heinde en verre, kwamen menschen bij hem om raad en hji had het altijd bij het rechte einde.
Mijn andere Grootvader, Hendrik van Werven (broer van Maria v. Werven) en Baron v. Knobelsdorff van de Gelder (eigenaar van Scherpenzeel) hadden kwestie met de familie Berendsen van “de Rankenberg” over een weg. Het was al in Zutfen en Arnhem voor ’t gerecht en ze hadden ‘t verloren. Op raad van Grootvader Brascamp gooiden ze het voor den Haag. Hij ging zelf naar den Haag toe maar mocht natuurlijk niet pleiten, maar hij gaf een briefje aan de advokaat wat die moest zeggen. En jawel de zaak was gewonnen. Daar is nog veel drukte over gemaakt, in de krant stond geschreven: een boertje kwam pleiten. Uit dankbaarheid kreeg hij van van Werven en Baron Knobelsdorff een zilveren theepot en melkkan, waaronder hun namen staan den de datum 10 Dec. 1869. ’t Is thans in mijn bezit.
Veel verhalen deden vroeger de rondte over Grootvader, maar helaas de meesten ben ik vergeten. Grootvader had vroeger een knecht die er de neus voor op trok om paardebonen in de dikke karnemelksche brij te eten. De knecht stak dan zijn lepel ’t onderste boven in de gaar gekookte boonen, terwijl hij zei: zit op a’j mee wilt. Grootvader ergerde zich er aan en waarschuwde de knecht dat er nog wel eens een tijd kon komen dat hij om de boonen moest bedelen. En ’t is net zoo gegaan, de knecht wou niet oppassen en kwam met zijn gezin aan lager wal en kwam bij Grootvader schooien om wat eten. Deze wilde hem eerst een lesje geven, hij nam hem mee naar de zolder waar de paardeboonen lagen en zei tegen de knecht: “Holt de zak mar op” en toen stak Grootvader de schoopen (schep) ook onderste boven in de paardeboonen en zei: “zit op a’j mee wilt”. De knecht begon te schreien en begreep de les. Grootvader heeft hem toen eten gegeven en werk bezorgd en de man heeft van toen af goed opgepast.
Nog een aardig voorval. Vroeger werd in September het personeel al gehuurd dat met Mei bij de boer in dienst moest treden. Ze kregen f 1 als handgeld, de meepennink. Dat was zoveel als het zegel van het gesloten contract. Bedacht de knecht zich later en wou hij niet naar die boer toe, dan was hij verplicht de meepennink terug te brengen. Wilde de boer de knecht soms niet hebben, dan schonk hij hem de meepennink en was er vanaf. Grootvader had ook eens een knecht gehuurd, maar hij kwam met Mei niet. Grootvader stuurde een boodschap dat hij komen moest want de knecht had de meepennink niet terug gebracht. De knecht kwam niet en toen stuurde Gr. er de politie heen om hem op te halen. Ze brachten hem bij Gr. maar de knecht zei: “iej hebt mie noe wel loaten halen, mar ik verdom ut um te warken”. “Dat hooft ok niet”, zie Gr. “mar iej mut de meepennink verdeenen deur hier een dag te ween”. Gr. haalde een leuningstoel achter ’t huis en liet de knecht daar in zitten en hij moest toekijken terwijl Gr. met de andere knechten aan ’t werk was. Toen het een halve dag geduurd had sprong de knecht op en zei: geef mie nok mar een greepe, ik goa an ’t wark ’t licht mien hier bes. En hij is tot wederzijds genoegen jaren bij Gr. gebleven.
Vroeger kwamen bij de boeren vaak schooiers om nachtverblijf te vragen, z.g. nachtsloenpers. Ze mochten dan in de hilde in ’t ooi slapen. Eens kwamen er twee vrouwen bij Gr. om nachtverblijf te vragen. Gr. stond het toe maar toen hij ’t gedaan had stond ’t hem niet aan, want het leek hem toe dat het verkleede mannen waren. Hij noodigde ze bij het vuur, waar ook de huisgenoten en personeel zaten en ging toen, zooals ’s avonds wel meer gedaan wordt, appels rond deelen. Hij gooide elk een appel toe, ook aan de bedelvrouwen en toen zag hij dat het mannen waren, want ze maakten geen schoot door de beenen van elkaar te doen, zoo als vrouwen doen, als ze iets willen opvangen maar ze deden de knieën bij één om ze op te vangen naar mannengewoonte. Gr. en de knechten hebben ze toen buiten de deur gezet en toen bleek wel door hun manier van vechten dat het mannen waren.
Op een keer dat Grootvader en Grootmoeder alleen thuis waren lagen er achter de heg bij Klein Duur een troepje ongunstig uitziende schooiers. Grootvader moest naar Olst, maar hij durfde Grootmoeder niet alleen te laten omdat hij die kerels niet vertrouwde. Eindelijk gingen ze weg en toen ging Gr. ook naar Olst. Hij was nog maar nauwelijks weg of de kerels kwamen weer terug en probeerden alle deuren van Klein Duur om erin te komen. Gelukkig had Grootmoeder alle deuren op slot gedaan toen ze alleen bleef, maar ze was toch wel erg bang en is toen hard aan ’t praten gegaan met twee stemmen en hield zoo een gesprek net of er twee personen in huis waren. Gelukkig zijn de kerels toen weer afgetrokken.

genealogie